Wat is de wijkverpleegkundige inhoud achter het DKDL-model? Daar zoomen wijkverpleegkundigen Noortje Schlattmann en Vanessa Schroer tijdens hun inspirerende verhaal op in. Aan de hand van een actuele casus (zie kader) laten ze zien hoe de wijkverpleging in de praktijk met het DKDL-model aan de slag gaat. De wijkverpleegkundige start met een anamnesegesprek, waarin ze de krachten en lasten van de potentiële klant in kaart brengt. Op basis daarvan vult ze vervolgens de casemix-vragenlijst van draagkracht en draaglast in. Eigen regie komt niet in de vragenlijst voor, maar wordt tijdens de anamnese bepaald door open vragen te stellen. Schroer: ‘Eigen regie is niet meetbaar, er is geen getal aan te hangen. Het is daarom niet meegenomen in het DKDL-model, maar het is wel een essentieel onderdeel van het denkkader.’
De volgende stap is om de ondersteuningsbehoefte te bepalen. In het DKDL-model gebeurt dat aan de hand van vier zogeheten casemix-items: continentie, wassen/douchen, medicatiegebruik en verpleegtechnische handelingen. Het uitgangspunt is dat de mate waarin deze interventies door de wijkverpleging worden ingezet, iets zegt over het zorggebruik van de klant. Schroer: ‘Bij Sensire kijken we daar overigens wel iets anders naar. Wij redeneren namelijk vanuit gezondheid en niet vanuit ziekte. De ondersteuning die wij bieden is daarom breder, en gaat bijvoorbeeld ook over kennis, inzicht en vertrouwen geven.’ Dat type ondersteuning komt nu dus nog niet terug in de casemix-vragenlijst.
Om te illustreren hoe het gebruik van het DKDL-model in de praktijk tot mooie resultaten kan leiden, beschrijft Noortje Schlattman haar ervaringen met een klant die recent is ontslagen uit het ziekenhuis met een schouderprothese. Vanuit het ziekenhuis kwam een aanvraag voor tweemaal daags ADL-ondersteuning, zoals wassen en aankleden. Schlattmann: ‘Tegenwoordig gaan we niet meer klakkeloos op zo’n verzoek in. Ik ben dus eerst zelf gaan kijken wie deze mevrouw was en wat ze nodig had. Tijdens het anamnesegesprek kwam ik er bijvoorbeeld achter dat ze los van haar prothese behoorlijk mobiel was, goed functioneerde en ook erg gemotiveerd was om zelf dingen te doen. Ze kreeg steun van haar echtgenoot en kinderen – maar dat was eigenlijk té veel. Ze waren doodsbang dat mevrouw overbelast zou raken en lieten haar niets zelf doen.’
‘De anamnese maakte duidelijk dat mevrouw voorlopig zeker tweemaal daags ADL-ondersteuning nodig had. Ze was tenslotte net geopereerd. Uit het DKDL-model kwam – en dat sloot aan bij de anamnese – dat de draagkracht van mevrouw hoog was, en haar draaglast laag. Het doel van mevrouw was om haar man en kinderen weer dingen uit handen te nemen, en zelf bijvoorbeeld wat huishoudelijk werk te doen. Ze wilde graag onafhankelijk zijn van de ADL-ondersteuning, en dat was in mijn ogen een realistische wens. Maar dat strookte helemaal niet met de visie van haar echtgenoot en kinderen. Daarom zijn we in gesprek gegaan met het gezin, waarbij we de mantelzorgers inzicht hebben gegeven in het herstelproces van mevrouw en het vertrouwen hebben gegeven dat het goed zou komen.’
‘Uiteindelijk zaten we daardoor allemaal op één lijn over de ondersteuningsbehoefte van mevrouw. Mijn collega’s zijn vervolgens ‘met de handen op de rug’ zorg gaan leveren. Ze hebben daarbij sterk ingezet op eigen regie en zelfredzaamheid. Het resultaat: deze mevrouw heeft in totaal maar vijf weken zorg gehad, en al na drie weken konden we beginnen met afbouwen. Toen ze geen zorg meer nodig had, hebben we echt de vlag uitgehangen. Zijn we hiermee dan een dief van onze eigen portemonnee? Misschien wel, maar dat is niet de blik waarmee we naar de zorg willen kijken.’
Het DKDL-model is een andere manier van kijken naar mensen, en naar zorg, vanuit positieve gezondheid - Vanessa Schroer
Het is een heet hangijzer: de administratieve last die het invullen van de casemix-vragenlijst met zich zou meebrengen. Wijkverpleegkundigen binnen Sensire blijken het over het algemeen niet als zodanig te ervaren. Integendeel. Schlattmann: ‘Het helpt je echt tijdens het verpleegkundig proces. Zeker als het gaat om het beeld dat je krijgt van een klant, van zijn doelen en wensen. Ik denk daarom dat het goed zou zijn als het invullen van de vragenlijst integraal in ons handelen zit.’ En met de extra tijd valt het erg mee. Schroer: ‘Je doet de anamnese, besluit dat je bepaalde interventies gaat inzetten en rapporteert over de effecten daarvan. Je past je zorgplan vervolgens ook weer aan. In dat proces is het invullen van de casemix-vragenlijst geen last. Het kost hooguit dertig seconden extra. Je hoeft het ook niet continu te doen, maar eens in de zoveel tijd.’
Maar, vraagt iemand uit het publiek zich af, wat is dan de meerwaarde van de vragenlijst ten opzichte van NANDA NIC NOC, het classificatiesysteem waarmee na afloop van de anamnese in het zorgplan de uitkomsten van het klinisch redeneerproces worden vastgelegd? Schroer: ‘NANDA NIC NOC is een onderdeel van het verpleegkundig proces. Het DKDL-model gaat verder: het is een heel andere manier van kijken naar mensen, en naar zorg, vanuit positieve gezondheid. Het is natuurlijk prachtig als wijkverpleegkundigen al op die manier naar hun klanten kijken, maar in de praktijk blijkt dat nog lang niet altijd het geval te zijn.’ Het DKDL-model helpt om die beweging op gang te brengen.
Kortom, het DKDL-model is niet het volgende formuliertje dat wijkverpleegkundige moeten invullen, het is een manier om de benodigde veranderslag in Nederland te bewerkstelligen. En daar hoort uiteindelijk ook passende financiering bij. Daarvoor is het nodig dat het DKDL-model voorspellende waarde heeft, wat nu nog niet het geval is. Die potentie heeft het wel, want de uitgangspunten van het model zijn herkenbaar voor de wijkverpleging en meetbaar. Schlattmann: ‘Onze droom is dat als je straks gewoon je verpleegkundig proces doorloopt en dat vastlegt in het dossier, daar automatisch een casemix uitrolt op basis van wat je al doet.’
Verder moet er – wil het DKDL-model succesvol zijn – sprake zijn van meer eenduidigheid binnen het vak, en meer standaardisering. Daarvoor is het heel belangrijk om als beroepsgroep meer te gaan samenwerken, benadrukken Schlattmann en Schroer. Schroer: ‘Je zou eigenlijk willen dat vertegenwoordigers van de beroepsgroep samen materiaal ontwikkelen dat in onze dossiers binnen verschillende organisaties als mal wordt gehanteerd. Als we die stappen kunnen zetten, werken we ook aan de doorontwikkeling van het DKDL-model.’ Schlattmann: ‘Het mooie is: het werkt als een olievlek. Als één collega zich hierin heeft vastgebeten, volgen andere collega’s vanzelf. Zo gaan we samen anders kijken naar de zorg.’